Diersoorten die haarvezels en wol leveren zijn: Schaap. Gedomesticeerd vee dat gehouden wordt om vlees, melk en wol. Alpaca, leeft in de Andes in Zuid-Amerika. Ook de kleinste lama, de vicuña, levert wol. Konijn, dat wil zeggen het angorakonijn. De angorawol is bijzonder zacht en heel licht. Om hem sterker te maken wordt angorawol vermengd met schapenwol of andere vezels. Geit. Kasjmirwol (ook gespeld als cashmere) komt van de kasjmirgeit, die voorkomt in Angola en Mongolië. Deze dieren leven in het wild in onherbergzame gebieden. De wol wordt gewonnen door met de hand 100 tot 200 gram uit de ondervacht van de buik te kammen en wordt ook wel 'pashmina' genoemd. Mohair is afkomstig van de angorageit. Kameel, licht of donkerbruin haar dat wel wordt gebruikt in jassen en blazers. Paard, bruin, zwart en wit van staart en manen, dat wordt gebruikt voor stoelbekleding, 'tussenlinnen' voor revers van kleding. Jak (o.a. Mongolië) voor tapijt en tussenlinnen.
Voor het spinnen wordt de wol gekaard. Daarbij worden de vezels ontward. Het kaarden gebeurt met een kam met stalen punten. Machinaal gebeurt dit met een snel ronddraaiende cilinder voorzien van stalen punten of zelfs een naaldenbed. Vroeger werden hiervoor de vruchten van een plant, de kaardenbol gebruikt. Met het kaarden verdwijnen ook de laatste restanten vuil. Na het kaarden kan er eventueel direct gesponnen worden. Voor een fijner resultaat moet echter eerst nog gekamd worden Om een betere regelmatigheid in het uiteindelijke garen te krijgen, dienen ook diverse rek- en doubleerpassages toegepast te worden, waarbij de lont steeds regelmatiger en dunner wordt.
Een plaid is een kleine(re) deken voor 's avonds op de bank als het weer wat kouder wordt. Niet meteen de verwarming aanslingeren maar lekker wegkruipen onder een plaid met een boek. Bekijk de verschillende artikelen voor de afmetingen en kleuren.
De productie van wol vindt plaats in een groot aantal stappen. Hieronder wordt het houden en fokken van schapen daarbij nog buiten beschouwing gelaten.
De wol die van een schaap afkomt is vervuild met vet, zweet, gras en andere plantaardige resten. Rond de anus van het schaap zit ook ontlasting. Door de wol te wassen, wordt het vuil verwijderd. Voor het spinnen is het echter nuttig als de wol nog enigszins vet is. Van nature bevat wol lanoline. Dit is een grondstof die onder andere in cosmetica wordt gebruikt.
Schapen worden elk jaar in het voorjaar geschoren. Een ervaren scheerder kan tot ongeveer 150 schapen per dag scheren. Tijdens het scheren blijft ongeveer 2 centimeter wol staan. Na het scheren wordt de vacht opgerold en verpakt in balen, die elk 170 kilogram wegen. Het schaap wordt soms na het scheren door een ontsmettend bad gestuurd, waarbij parasieten gedood worden. Sommige dierenbeschermers zijn van mening dat de schapen veel stress ervaren door dit scheren, en door de plotselinge blootstelling aan de buitenlucht. Veganisten zien op dezelfde grond dan ook af van het gebruik van wol.
Hoe fijner de wolvezel, des te dunner kan de draad gesponnen worden. Tijdens het spinnen wordt de wol in elkaar gedraaid. Hierdoor worden de vezels met elkaar verbonden en wordt de draad sterker. Het aantal draaiingen waarmee het garen gesponnen wordt, noemt men de hoeveelheid twist. Door te spinnen ontstaat een enkele draad. Zie verder spinnen.
Wol wordt toegepast in: Kleding (door breien, haken of weven) Tapijt (knopen of weven) Dekens Isolatiematerialen Hoeden (vooral als vilt) Tegenwoordig (2003) wordt wol, bij het verdwijnen van de deken uit de slaapkamers, ook toegepast in dekbedden.
De enkele draad die na het spinnen is ontstaan, wordt met één of meer andere draden in elkaar gedraaid, waardoor een dikker en/of steviger resultaat ontstaat. Dit in elkaar draaien van meerdere draden heet twijnen en gebeurt meestal in de tegengestelde draairichting van het spinnen om het volume en de sterkte te verbeteren. Hierdoor wordt voorkomen dat de draden overtwist worden en de extra sterkte door het twijnen weer verliezen.
Het verven kan in verschillende stadia van de productie van wol plaatsvinden, bijvoorbeeld voor het spinnen, in het garen en na het weven. Van oudsher werden hier vooral planten voor gebruikt. Wouw, wede en vooral meekrap waren vroeger veel gebruikte verfplanten. Ook wordt een geweven wollen lap of een tapijt wel bedrukt met verschillende kleuren. Donkere wol, van een zwart schaap, blijft vaak ongeverfd.